DE ROEP VAN DE BOA

Buitengewone Opsporings Ambtenaren (BOA’s) raken steeds vaker verwikkeld in ongewenste geweldsincidenten. Vanuit de Nederlandse BOA Bond is om uitbreiding van de uitrusting van BOA’s verzocht, waar Minister Grapperhaus van Veiligheid & Justitie tot nu toe geen voorstander van is. Heiligt het doel de middelen? En is het oorspronkelijke doel van de BOA inmiddels niet voorbijgestreefd? Of is het voor de burger niet duidelijk wat de rollen en bevoegdheden van de BOA zijn? Dit laatste punt creëert wellicht onbegrip bij de bevolking.

De bevoegdheden van BOAs zijn te vinden in de akte van opsporingsbevoegdheid en deze bevoegdheden kunnen per BOA verschillen. Een BOA is vaak gespecialiseerd in een deel van een wet of verordening, ook wel domeinen genoemd, waarbij voor elk domein specifieke opleidingseisen kunnen gelden. De domeinen zijn te verdelen in ‘openbare ruimte’, ‘milieu, welzijn en infrastructuur’, ‘onderwijs’, ‘openbaar vervoer’, ‘werk, inkomen en zorg’ en ‘generieke opsporing’.

BOA’s zijn landelijk opsporingsbevoegd waarbij zij in overleg met de lokale driehoek, waaronder te verstaan de officier van justitie, burgemeester en politiechef, buiten het gebied van hun werkgever mogen optreden. Overtredingen die overlast veroorzaken en leiden tot kleine ergernissen vallen onder de noemer leefbaarheid en is het typische werkterrein van een BOA. In dreigende- en/of gewelddadige situaties is een adequate back-up voor BOA’s van belang waarbij de politie, mede gezien de gevaarzetting, primair aan zet is wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en de veiligheid.

Om de complementaire taakverdeling tussen politie en BOA’s te benadrukken en te verhelderen, is in 2014 het leefbaarheidscriterium geïntroduceerd. Het leefbaarheidscriterium bevat cumulatieve criteria die uiteenvallen in ‘criteria met betrekking tot de afbakening van ‘leefbaarheid’’ en ‘criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid door een BOA met het betreffende specialisme’.

In beginsel hebben de politie en krijgsmacht een geweldsmonopolie. Belangrijk argument daarvoor is, dat het geweldsmonopolie niet bedoeld is ter verdediging. BOA’s hebben niet de taak om door toepassing van geweld hun taken te verrichten. De Minister van Justitie en Veiligheid kan bepalen dat een BOA geweld- of vrijheidsbeperkende middelen kan gebruiken en bevoegd is tot veiligheidsfouillering, vervoersfouillering en insluitingsfouillering (zie artikel 7, negende lid, Politiewet 2012), in deze beleidsregels aangeduid als politiebevoegdheden. In geval de Minister van Justitie en Veiligheid bepaalt dat er sprake is van noodzaak, kunnen er aan de BOA’s ook geweldsmiddelen worden toegewezen zoals handboeien, wapenstok, pepperspray of zelfs een vuurwapen.

Voor de toekenning van geweldsmiddelen moet er sprake zijn van bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen en er moet sprake zijn van de in redelijkheid te verwachten kans dat een BOA bij het uitvoeren van zijn functie met geweld of dreiging met geweld kan worden geconfronteerd. De toekenning van geweldsmiddelen wordt beoordeeld aan de hand van vier criteria-vragen: 1) voor welk soort wetsovertreding(en) is de opsporingsbevoegdheid verleend? 2)Wat is de aard van de te verwachten agressie? 3) Over welke geweldsmiddelen kan de BOA op basis van zijn taakstelling beschikken? En 4) In welke frequentie en mate hebben zich in het verleden situaties voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest?

Het feit dat BOA’s steeds vaker in genoemde situatie terechtkomen waarin zij letsel oplopen omdat zij zichzelf niet goed hebben kunnen beschermen tegen agressieve burgers, geeft aan dat de BOA daadwerkelijk vaker te maken krijgt met fysiek geweld. Heeft de burger te weinig natuurlijk respect voor de BOA, waardoor er sneller en gemakkelijker een geweldsituatie tegen hen ontstaat? Er komen steeds frequenter situaties voor waarbij bewapening van de BOA op grond van bovenstaande criteria gerechtvaardigd zou zijn.

Is nu dan het moment om te constateren dat het niet bezwaarlijk zou zijn dat een BOA uitgerust wordt met een geweldsmiddel? De vervolgvraag is dan of je met het toekennen van geweldsmiddelen aan een BOA de genoemde incidenten daadwerkelijk voorkomt? Is er misschien een manier om ervoor te zorgen dat een BOA dezelfde mate van respect krijgt van de burger, dan wel afdwingt, als andere geüniformeerden? Respect zou bijvoorbeeld meer kunnen worden afgedwongen door hogere straffen bij geweldpleging tegen BOA’s. Ligt het knelpunt eigenlijk wel bij de BOA’s of moeten we het hogerop zoeken zoals de onderbezetting bij de politie?

Dat er iets moet veranderen voor de positie van de BOA is zeker, maar wat daar precies voor nodig is blijft een groot discussiepunt. Duidelijk is geworden dat de BOA inspringt op terreinen waar de politie niet meer aan toekomt, maar voor dezelfde taken heeft de BOA niets om zichzelf te kunnen verdedigen dan wel te beschermen, de politie daarentegen wel. We moeten in ogenschouw houden waarom BOA’s in het leven zijn geroepen maar het moet voor hen wel veilig zijn om hun taak uit te kunnen oefenen. De kern is, dat we eerst een manier moeten vinden om de BOA in de ogen van de burger in een een sterkere positie te zetten. De BOA dwingt onvoldoende respect af of wordt zelfs niet erkent bij de Nederlandse bevolking. De BOA is het zat om op deze manier hun werkzaamheden te verrichten. Dat er wellicht zelfs een wapenstok of hogere straffen als gevolg van geweldpleging tegen de BOA moeten worden toegevoegd om dit doel te bereiken, is tragisch te noemen.

Written by: Anne-Solaine Kooijman