IS ZONDER GROEPSAANSPRAKELIJKHEID HET EINDE ZOEK?

De omstreden avondklok heeft kennelijk voor veel onrust gezorgd. In verschillende steden in het land zijn opruiende personen, veelal jonge mannen, de straat op gegaan om onrust te stoken, met de autoriteiten op de vuist te gaan, vernielingen aan te brengen en wat dan wel niet nog meer. In meerdere steden zijn zelfs rellen uitgebroken. In Enschede probeerde relschoppers de ramen van een ziekenhuis aan flarden te gooien. In den Haag (een stad die overigens de afgelopen jaren wel vaker iets heeft met vuur) worden objecten in de brand gestoken en is op beeldmateriaal te zien hoe een politieagent moet vluchten voor een groepje jongeren. Tilburgenaren steken auto’s in brand en ook Eindhoven en Amsterdam kunnen er iets van, het Museumplein had even iets weg van een mosh pit (gelukkig is het concertgebouw ongehavend gebleven). De politie gebruikt waterkannonen en drijft op tactische wijze het gepeupel terug de zijstraten in, weg van het Plein, weg van de chaos. Het rellende publiek lijkt te bestaan uit een combinatie van gefrustreerde meelopers, opportunistische draaideurcriminelen, hooligans, ‘first timers’ en mensen die denken dat de rel een legitiem middel is om onvrede omtrent overheidsoptreden aan het licht te brengen. Wie het niet eens is met de avondklok blijft veelal braaf thuiszitten, maar neemt veelal – zo blijkt maar – ook het heft in eigen handen en zorgt dan voor opruiing, geweld en een incidentele ramkraak. Wat betreft dit laatste, maar eigenlijk vooral wat betreft schade van welke soort dan ook die wordt veroorzaakt door voornoemde praktijken, ja wie gaat die vergoeden?

Wie nadenkt over schadevergoeding komt al snel uit bij het systeem van foutenaansprakelijkheid. Ons civiele aansprakelijkheidsrecht biedt natuurlijk een algemene grondslag tot schadevergoeding in artikel 6:162 BW. Partijen die elkaar niet uit contract kennen (d.w.z. er is sprake van een buitencontractuele situatie) kunnen elkaar aansprakelijk proberen te stellen op grond van deze bepaling. De aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig handelen kent zoals velen zullen weten vijf vereisten: er moet sprake zijn van onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit. In volledigere termen: een onrechtmatige daad, een toerekenbare onrechtmatige daad – of ‘fout’ –, een vorm van schade, causaal verband – in de zin van ‘CSQN’ – en er moet zijn voldaan aan het relativiteitsvereiste (goed, de terminologie wordt door verschillende auteurs net weer iets anders uitgelegd). Wie kan bewijzen dat een ander aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, die heeft recht op schadevergoeding van die ander (in geld of natura). Het onrechtmatigedaadsrecht is daarom bij uitstek een uitzondering op het beginsel dat eenieder zijn eigen schade draagt (o.a. vanwege de relatief hoge drempels voor aansprakelijkheid).

En precies die bewijslast is immers zo vaak een perikel, het blijkt met name vaak een hele opgave om het causale verband tussen de onrechtmatige handeling en de schade aan te tonen. Als we kijken naar de schade die is ontstaan in al die steden ten gevolge van rellen, inbraken en eenvoudige tot grootschalige vernielingen, biedt artikel 6:162 BW niet altijd soelaas. Het wordt moeilijk als een stuk of tien man je winkel binnen dendert, in het wilde weg slaat, van alles uit de schappen rukt en deels meeneemt, ga dan maar eens aanwijzen wiens handelen CSQN is voor de schade. De bewijslast ligt uiteraard in beginsel bij de eisende partij.

Het BW biedt in artikel 6:166 een species van het genus onrechtmatige daad: indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend (lid 1). Als een groep relschoppers bijvoorbeeld een ramkraak pleegt en de boel vernielt dan is min of meer gegeven dat tenminste één van de leden van de groep onrechtmatig schade heeft toegebracht. In dit verband is niet relevant wat de identiteit van de betreffende persoon is en of het onrechtmatig handelen kan worden toegerekend aan die persoon (afgezien van het ‘behoren’ tot de groep natuurlijk). Het groepslid dat tot schadevergoeding wordt aangesproken moet zelf ook onrechtmatig hebben gehandeld, daarvan is sprake doordat een persoon zich niet distantieert van een groep die aan derden onrechtmatig schade toebrengt. Als de betreffende persoon wist of behoorde te begrijpen dat schade zou kunnen ontstaan, dan is het onrechtmatig handelen toerekenbaar. Het onrechtmatig groepsgedrag sec maakt tenslotte ook dat causaliteit gegeven is, CSQN maakt als het ware plaats voor een vorm van ‘psychische causaliteit’: ook al heb je niets gedaan, dan had je maar weg moeten lopen (of liever: überhaupt niet moeten gaan rellen). Iemand is dan gewoon hoofdelijk aansprakelijk.

Art. 6:166 biedt zogezegd soelaas in het geval relschoppers je winkel aandoen. Maar zoals zo vaak in het recht, is het eerst een kwestie van het in kaart brengen en vaststellen van de relevante feiten. Wie was waar en wanneer? Om wat voor feitelijke beschadiging gaat het? Het spreekt voor zich dat schade toegebracht tijdens massale rellen een hele opgave is, laat staan het aanspreken van alle betrokken. Niet in alle gevallen zijn relschoppers duidelijk te identificeren (cameratechnologie verschilt bijv. kennelijk nog steeds per soort winkel, openbare ruimte e.d.). Wanneer de schade is vastgesteld en een der groepsleden in de kraag is gevat, kan er worden geclaimd. Vervolgens moet men wel de weg naar de rechter zien te vinden. Dat kost tijd en geld. Voordat alle aansprakelijkheidsjuristen zijn ingeschakeld, is voor menig insolvabele kleine zelfstandige al het einde zoek (en dreigt in het ergste geval een faillissement). Misschien moeten we voortaan maar ook eens meer gaan nadenken over de preventieve werking van het aansprakelijkheidsrecht, of dreigen met punitive damages om potentiële rellen te voorkomen. Who knows.

Written by: Hannes Brown